|
|||||
|
|||||
De volksnamen van onze planten (Uittien) Goden en godinnenVooral in de zeventiende en achttiende eeuw heerste er in ons land een mode om overal de Grieken en Romeinen aan te pas te brengen, ook waar die ver te zoeken waren. Dit leidde tot geleerde naamsverklaringen als Medemblik uit Medea's blik en Maarseveen uit Mars-en-Venus. Maar er volgde een nationalistische reactie en men verviel in een ander uiterste. Ik bedoel niet dat men Neptunus ging afleiden van neef Teunis, zoals het Oera Linda Bok parodieert, maar er kwam dit keer een hausse in Germaanse goden, meest door import uit Duitsland. Nu is de Germaanse godenleer wel eens met een puinhoop vergeleken, waar men opgravingen in moet doen om uit stukjes en brokjes nog wat samen te flansen. Bij gebrek aan bouwstoffen schijnen ze ook wel eens uit de grond te zijn gestampt, zoals de beroemde lentegodin Ostara, speciaal gecreëerd, naar het schijnt, om een verklaring te vinden voor het Duitse woord 'Ostern' en het Engelse woord 'Easter' (Pasen). Uit deze periode stamt ook de poging om de middeleeuwse apothekersnamen Osmunda (koningsvaren) en Valeriana (valeriaan) af te leiden uit respectievelijk osmund, wat een Angelsaksische bijnaam van Thor moet zijn, en uit Balder. Beide verklaringen zijn onjuist of hoogst problematisch. Osmund en OsmundaOsmunda komt al in een Engelse woordenlijst uit de dertiende eeuw voor (Earle) en wordt daar weergegeven met bonwurt, wat beenkruid betekent. Het Latijnse woord os betekent namelijk been. Maar ook kan het mond betekenen. Volgens sommigen zou osmunda dan ook beenzuiverend, volgens anderen mondzuiverend voorstellen (Latijn mundare = reinigen). In de "Ortus Sanitatis" van 1485 schrijft men os-mundi. Dat wordt meer gedaan, alsof men er mond (of been) der wereld mee bedoelde. Dodonaeus (1644, blz. 760) zegt dat de gemene man de plant osmunda noemt. Lobelius vormde de naam 'Osmunda regalis oft koninghlijk varen'. De meningen over de betekenis van het woord zijn dus wel verdeeld. U kunt er lange discussies over vinden in R.C.A. Prior, "The popular names of British plants" (1878-1886; blz. 168) en J. Britten & R. Holland, "A dictionary of plant-names" (1870). Dr. C.A.J.A. Oudemans gelooft in zijn verklarend zakwoordenboekje ("Verklaring der beteekenis der geslachtsnamen van de Phanerogamen en Vaatcryptogamen", Amsterdam 1899) nog aan de Saksische bijnaam Osmund van de 'Keltische Thor', maar Dr. C.A. Backer in zijn een paar jaar geleden verschenen"Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen" (Groningen 1936) geeft het op naar de verklaring te raden. Balder en valeriaanValeriana is ook zo'n middeleeuwse kruidenzoekers-naam, waarschijnlijk met het Latijnse werkwoord valere = gezond zijn samenhangend. In Duitsland is het woord veelal tot Baldrian, in het Nederlands tot valderiaan of faldriaan verhaspeld, waar de vereerders van Germaanse goden juichend Balder bij de haren hebben bijgesleept. In Noorwegen, Denemarken en IJsland bestaat nog een Balder-plantennaam, geliefd paradepaard voor hen, die overal Germaanse goden of symbolen achter zoeken. Dat is baldersbra, baldersbrar, ballerbro, barbro, etc. voor kamilleachtige bloemen, zoals de reukeloze kamille (Tripleurospermum maritimum, syn. Matricaria inodora) en andere Matricaria- en Anthemis-soorten. Het zou Balders wenkbrauw of oogharen betekenen. Een uitvoerige opsomming kan men vinden in Lyttkens (1904-1915, blz. 12-14). Maar Palmer betoogt in het "Arkiv for Nordiske Filologie" 34 (1917), blz. 138, dat die etymologie fout is en men het woord als 'schitterende bal' moet verklaren ("Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens" I, blz. 854). Freija, Thor, DonarDeze en andere goden en godinnen zouden sommigen ook graag in ons land importeren. Zo bijvoorbeeld B.P. van der Voo in een artikel "De plant in het volksleven" in de Tijdspiegel van 1902. Hij neemt aan dat Freija's Mantel (Alchemilla) gekerstend is tot Onze-Lieve-Vrouwenmantel, dat hondsdraf afgeleid is van het Duitse Donnerrebe en aan Thor of Donar gewijd was en dat ook droeswortel, truswortel, torswortel of drieswortel van Thor is afgeleid, want "kwade dries of droes" is een scheldnaam door de christenen aande Noordeuropese Jupiter gegeven. Met Freija kan ik korte metten maken, over Thor valt meer te praten. Mantel van FreijaHeukels (H. Heukels, "Woordenboek der Nederlandse volksnamen van planten", Den Haag 1907) vermeldt inderdaad mantel-van-Freija voor de vrouwenmantel (Alchemilla vulgaris), maar zonder opgave van plaats of bron. Hij kent trouwens geen enkele volksnaam voor deze soort. Geen wonder! De plant is veel te zeldzaam en kan hoogstens door kruidboekenstudie en apothekers bekend en benaamd zijn geraakt. In andere talen bestaan er wel veel Maria- of vrouwennamen voor, maar niets dat op Freija slaat. Ik waag de veronderstelling dat deze Freija met haar mantel even plotseling uit het brein van een geleerde met zware hoofdpijn is ontsproten, als indertijd Athene in volle wapenrusting uit het hoofd van Zeus te voorschijn kwam. DroeswortelHeukels geeft, alweer zonder bronvermelding, dries-, droes-, drus-, Tors-, Tries- en Truswortel op voor Ranunculus bulbosus, de knolboterbloem. Dodonaeus geeft alleen Sint-Antheunis-raepken en zegt ervan: "die wordt van veele op de pestighe gheswillen oft klapooren met Sout gestooten zijnde geleydt, . want het maeckt bleynen ende doet blaeskens oft zeeren aen de huyt komen, op wat deel des lichaems datmen dat leydt". Joost van Ravelingen, de bewerker van Dodoens "Cruydeboeck", voegt er dan in de editie van 1644, blz. 707, aan toe dat de plant in het Nederduits drieswortel of Truswortel, in het Hoogduits Druswurtz heet. In het "Woordenboek der Nederlandse taal" III, blz. 3395-3397, vind ik, dat er drie geheel verschillende woorden droes zijn: de eerste in de betekenis van droesem, die ons hier niet aangaat; de tweede in de betekenis van kerel, stumper of duivel (mnd. stam: drôs); en ten derde een droes, dat klier of gezwel betekent (mnd. stam: drose of druse, Duits: Drüse). De gewone en de kwade droes zijn paardenziekten, die met de laatstgenoemde stam samenhangen, maar niets hebben uit te staan met de droes of drommel, die hem halen mag. Zelfs al zou dus die duivelse droes een afstammeling naar den woorde van Donar of Thor zijn, het woord droeswortel betekent heel onschuldig: knolwortel. Dat de knollen van Ranunculus bulbosus nuttig bevonden werden tegen "pestighe gheswillen", daaraan heeft de duivel, Donar of droes geen schuld. Dat ligt misschien gedeeltelijk aan de signatuurleer, volgens welke een overeenkomst in uiterlijk van een plant met een uiterlijk symptoom van een ziekte op geneeskracht tegen die ziekte wees, maar zeker grotendeels daaraan, dat alle boterbloemen een blaartrekkend vermogen bezitten, zoals de bedelaars, die er belang bij hadden om er schurftig uit te zien, al eeuwen geleden wisten. Exit Jupiter germanicus! HondsdrafTen slotte de hondsdraf (Glechoma hederacea). De Nederlandse naam is niet afgeleid van Donnerrebe (omdat het een wingerd, rebe, is die aan Donar gewijd was), zoals Van der Voo wil, maar een vergevorderde verbastering van het oud-Hoogduitse Gunderebe, evenals de naam onderhage (Vlaanderen) of hoenderdarm (Goeree). Die woorden hebben noch met hond of hoen, noch met onder of donder iets uitstaande, maar zijn waarschijnlijk afgeleid van het Gotische woord gund, dat etter of wondvocht betekent. Dat komt ook goed uit met het van ouds in Duitsland wijdverspreide gebruik de blaadjes op zweren of wonden te leggen. Ook in ons land is dat gebruik inheems in Zuidwest-Drente, bij Dwingeloo, Diever, Vledder, Giethoorn en omstreken, waar de plant oelkenblatties, uulkenblatties of oerkenblatties heet. Dit oelken betekent aardgeesten, aulken (Groningen) of ulken (Achterhoek), zodat men de naam als kabouterblaadje of toverblaadje zou kunnen verklaren. Nadere bijzonderheden over dit woord en de folklore van deze soort kan men in "Eigen Volk", jaargang 5, blz. 10-11, vinden in het artikel "Oelkenblatties". In plaats van Donar vinden we dus hoogstens nog kaboutertjes. 'Donder'plantenDe naam donderbaard voor huislook (Sempervivum) - donderblad is thans de officiële naam voor Sempervivum tectorum - heeft ook al niets met Donar of zijn baard te maken: het betekent bliksemgeleider. Het woord is trouwens alleen bij Dodonaeus en Fuchs te vinden en zal wel import zijn. [Noot. H. Kleijn commentarieert in zijn "Planten en hun naam", verschenen in 1970: We voelen wel iets voor het eerste deel (van de verklaring), maar zijn laatste bewering dat het wel een importnaam geweest zal zijn, kunnen we niet beamen. Want in het veertiende-eeuwse handschrift "Herbarys" over geneeskruiden lezen we: 'Semperviva of barba jovis dats donderbaert. Het heeft kracht te coelne ende te drogene. Ende den genen die ten nese bloet salmen donderbaert stoten ende nemen tsap ende rose water.' Bij Jan Yperman (veertiende eeuw) lezen we: 'Daerna legter op Sap van donderbaert.' Dit zijn dus oude Nederlandse benamingen, die wel uit de heidense tijd kunnen zijn. Het toevoegsel baard wil men verklaren (zie ook hierboven barba jovis) doordat de roodachtige bloemen zouden herinneren aan de baard van oude goden: Jupiter, Donar en ook Wodan.] Er zijn nog een vijftiental soorten, die een naam hebben waarin 'donder' voorkomt, maar voor geen van alle is enige samenhang met Donar aan te wijzen. Donder betekent hier gewoon onweer. Butomus umbellatus, de zwanebloem, heet behalve donderbloem ook zwaarweerplant (Noord-Overijssel). Ook de waterscheerling (Cicuta virosa) heet zwoorweerplant in Giethoorn. Daarachter schuilt het Friese swierwaer (onweer). Zo zijn er ook drie soorten, die tongerbloem heten in het Fries (tonger = onweer), namelijk Prunella vulgaris (gewone brunel), Glechoma hederacea (hondsdraf) en Papaver rhoeas (grote klaproos); en twee die hommel(s)kroet heten in Zuid-Limburg (hommelen = donderen), namelijk Origanum vulgare (wilde marjolein) en Eupatorium cannabinum (koninginnekruid). Van deze 21 soorten zijn er 14 met een rode of paarse bloemkleur, iets wat ook elders met aantrekking van de bliksem in verband gebracht wordt. Alles wat in Zuid-Limburg donderbloem, hommelskroet of bliksemkroet heet, hangt met de folklore samen: die planten worden op 15 augustus verzameld voor de kruidenwis of kroetwusj, die dan in de kerken gezegend wordt en later gebruikt als afweermiddel tegen blikseminslag. Ik zou geheel in de plantlore verdwalen, als ik hier verder daarop inging en verwijs belangstellenden dus naar een serie van drie artikeltjes over "De oplossing van het raadsel Plinius" in "Ons Eigen Volk", jaargang 1, blz. 85-94, 141-154 en 225-235. De donderplanten zijn daarin besproken op blz. 89-94. Zo zien we dan de heidense goden en godinnen als sneeuw voor de zon voor het licht van het kritisch onderzoek verdwijnen. Van een bespreking naar heiligen genoemde planten zie ik af. Folkloristisch zijn ze zeer interessant, vooral de Sint-Jansplanten (zie bijvoorbeeld het boven aangehaalde artikel op blz. 229-230), maar de verklaring van de namen zelf levert te weinig moeilijkheden op, om er hier veel plaats aan te wijden. Bron:
|